Vroeger
Figuur 3: Abraham van der Aa
De eerste demografische gegevens van Akkrum zijn te vinden in het Aardrijkskundig woordenboek van Abraham van der Aa, dat tussen 1839 en 1851 in 13 delen verscheen. Deze gegevens zijn een schatting en gebaseerd op de kerkregisters. Rond 1850 zou Akkrum ongeveer 1100 inwoners hebben, die vooral veeteelt, scheepvaart en handel in boter en kaas bedreven. Van deze 1100 inwoners stonden er 480 geregistreerd als hervormd, 570 als doopsgezind en 40 als Rooms-katholiek. Het inwonersaantal van Akkrum is, vanaf het ontstaan van het dorp in de 17e eeuw tot nu, gestaag gegroeid. Er zijn wel een paar fluctuaties te zien in de bevolkingsomvang, maar die zijn vrijwel allemaal terug te voeren op epidemische of economische oorzaken. Voorbeelden van epidemische oorzaken zijn malaria en de cholera. In de jaren na de watersnood van 1825 was malaria wijdverspreid en stierven tientallen inwoners aan de koortsen. Ook de cholera aan het einde van de jaren 1860 maakte slachtoffers. Gebeurtenissen die het inwoners aantal van Akkrum heeft laten krimpen.
Akkrum is vooral zo in inwoneraantal gegroeid door de economische ontwikkelingen binnen het dorp. Het ontstaan van kleine industrieƫn in Akkrum zorgde ervoor dat het inwoneraantal in Akkrum bleef groeien. Ook het aanleggen van het spoor langs Akkrum in 1859 zorgde ervoor dat Akkrum steeds meer inwoners kreeg.
In 1865 kende Akkrum al 1481 inwoners, in 1900 1811 en in 1930 ruim 2100. De groei zette ook in het naoorlogse tijdvak door. In 1983, aan de vooravond van de gemeentelijke herindeling, telde Akkrum 2906 inwoners. De enige noemenswaardige onderbreking in de bevolkingsgroei vond in de jaren 1922-1923 plaats. Dit kwam door dat de grootste werkgever van het drop, Ulbe Twijnstra, een deel van de productie verplaatste naar een vesting in Maarssen. Doordat de arbeiders de verplaatsing van de productie volgden, kromp het inwonertal van Akkrum van 2344 in 1922 naar 2164 in 1923.
Deze economische invloeden zijn ook bepalend geweest voor de leeftijdsopbouw van de inwoners van Akkrum. Door de toepassing van kunstmest en de toename van de mechanisatie in de landbouw, nam vanaf het einde van de 19e eeuw de vraag naar arbeidskrachten in die sector af. Voor jongeren werd het vinden van werk in de agrarische, en later ook in de industriƫle sector steeds lastiger. Velen van hen verlieten Akkrum om elders in het land, of zelfs in het buitenland een bestaan op te bouwen. Heel Friesland kampte in de jaren 50 van de twintigste eeuw met een landbouwcrisis waardoor velen naar Noord-Amerika, vooral Canada, trokken om daar hun geluk te zoeken.
(Tuinhout, 2014)
Figuur 4 : Achterblijvers zwaaien boeren uit. (Beeldbank Zeeland, 1956)
Parallel aan deze ontwikkeling nam ook het aantal geboorten af, dit kwam voor al door de ruimere toepassing van anticonceptiemiddelen dat vanaf de jaren 60 sterk werd versterkt. Hierdoor kende Akkrum, ten opzichte van het landelijke gemiddelde, daardoor vooral na de naoorlogse jaren een vergrijsde bevolking. De inwoners van Akkrum groeiden in deze jaren nauwelijks. Dit is ook terug te zien in de grafiek, het inwoneraantal stagneert in de jaren 50en 60 van de twintigste eeuw.
Net als de leeftijdsopbouw maakte ook de religieuze samenstelling van de inwoners van Akkrum in de loop van de eeuwen aanzienlijke veranderingen door. Bij de volkstelling rond 1850 was maar liefst 52 procent in Akkrum Doopsgezind. Anderhalve eeuw later, bij de volkstelling van 1947, was dat aantal gezakt naar nog slechts 14,3 procent.
Ook het aantal Nederlands Hervormden kende geen stabiel verloop. Hun aandeel was begin twintigste eeuw relatief groot, maar slonk door de ontkerkelijking die zich na de Eerste Wereldoorlog inzette. In 1915 gaf slechts 12,4 procent van de inwoners van Akkrum aan niet tot enig kerkgenootschap te behoren, achttien jaar later was dat aandeel al opgelopen tot 41,5 procent.
(Tuinhout, 2014)
Maak jouw eigen website met JouwWeb